Recent ben ik betrokken geweest bij een vraagstuk rondom digitale leermiddelen in het VO. Nu kende ik de materie al van 'vroeger' toen ROC-i-Partners zich samen met Kennisnet bezighield met de Educatieve Contentketen.
Met het maken van digitaal lesmateriaal ben je er niet, al is dat materiaal nog zo goed. Er zijn allerlei randvoorwaarden die het succes bepalen zoals vindbaarheid, technische bruikbaarheid (hierbij gaat het vooral om het voldoen aan allerlei standaarden: interoperabiliteit), authenticatie en authorisatie (in goed Nederlands: Identy Management). Maar ook op de scholen zelf is gebruik van goed materiaal niet vanzelfsprekend. Deskundigheid van de docenten op gebied van ICT, het kunnen volgen van de vorderingen van de leerlingen, de onderwijsvisie van de instelling, maar ook de ervaring die een school heeft met het implementeren van het materiaal in het onderwijs. En dan nog het Not Invented Here Syndrome: het feit dat veel docenten materiaal zelf ontwikkelen ondanks de beschikbaarheid ervan (over doelmatigheid gesproken). Alles bij elkaar dus een hoop aandachtspunten.
Met de gratis schoolboeken is het er voor de scholen niet makkelijker op geworden. Een boek uitzoeken voor een boekenlijst als dat boek door anderen (ouders) wordt betaald, maakt dat degene die kiest helemaal niet terughoudend hoeft te zijn. Nu scholen met een eigen budget het moeten zien te rooien, worden die keuzen ineens minder vanzelfsprekend, zal er beleid moeten worden opgesteld: leermiddelenbeleid. In dat beleid moet ook worden nagedacht wat de school wil met digitale leermiddelen, bijvoorbeeld ook, of er geld gestopt wordt in het zelf ontwikkelen of aanschaffen van digitaal lesmateriaal (of in het aanschaffen van laptops, wat ook gebeurt!).
Eén van de problemen met educatieve content is, dat het duur is om te ontwikkelen. Naast uitgevers, die digitaal lesmateriaal toevoegen aan bestaande methodes, zijn veel consortia bezig met het ontwikkelen van digitaal lesmateriaal. Daarmee maken de deelnemende scholen zich onafhankelijker van de vaak vakgerichte (en dure) methodes van de uitgevers. Meer vakoverstijgend, thematisch onderwijs wordt dan mogelijk. Maar ook meer flexibiliteit omdat leerlingen in verschillende snelheden of met verschillende onderdelen bezig kunnen zijn dankzij dat materiaal. Er zijn in het VO verschillende consortia op dit terrein actief, zoals de OVC (Onderwijsvernieuwingscoöperatie) of DigilessenVO. De VO-raad werkt aan een initiatief om al die content via één portaal aan scholen aan te bieden: de Leermiddelenbank. Via het portaal VO-content moet al dat materiaal dan te vinden zijn. Inmiddels zijn al afspraken gemaakt om dit initiatief te koppelen aan WikiWijs.
Consortia krijgen vaak subsidie om gedurende een bepaalde tijd het materiaal te ontwikkelen en te implementeren. Subsidies maken veel mogelijk maar brengen ook problemen met zich mee. Eigenaarschap bijvoorbeeld. Van wie is nu die content? Wie mag het gebruiken? Er speelt al een hele discussie over Open Content: het gratis beschikbaar stellen van educatief materiaal. Een Creative Commons licentie regelt voor een deel het probleem rond eigenaarschap. Kort door de bocht geredeneerd stelt de eigenaar de content het tegen bepaalde voorwaarden ter beschikking zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen. Een product dat met een subsidie is ontwikkeld, zou goedbeschouwd dan al helemaal gratis ter beschikking moeten worden gesteld, het wordt dan 'Open Content'.
Hierbij speelt ook het fenomeen dat 'men' vindt, dat wat op internet staat, gratis zou moeten zijn. Zo gauw er kosten aan verbonden zijn, haken velen af (een boeiend boek over deze materie is 'Free' van Chris Anderson).
Maar ja, Open Content is nog geen gratis content. Consortia maken vaak gebruik van specialisten of specialistische organisaties om hen te ondersteunen bij de ontwikkeling van het lesmateriaal. Er zijn dus wel degelijk kosten verbonden aan het doorontwikkelen en onderhouden van die content. Het leven na de subsidie!
En daarmee komt een ander probleem van subsidies boven water: het gaat om een tijdelijke inkomstenbron. In het verleden zijn veel ICT-onderwijsprojecten gestrand op het ontbreken van een goed businessmodel of te wel een manier om na een subsidie toch voldoende inkomsten te genereren om het product in stand te kunnen houden. Als het materiaal vanwege de subsidie gratis ter beschikking moet worden gesteld, hoe genereer je dan structurele inkomsten om continuïteit te kunnen 'garanderen'?
In een zoektocht rond dit vraagstuk kwam ineens Alexander Osterwalder bovendrijven. Osterwalder heeft een 'model' ontwikkeld waarmee een organisatie aan 'businessmodelinnovatie' kan doen. Een boeiende presentatie is hier te zien.
Ook voor digitale leermiddelen zijn hier interessante manieren te ontdekken om inkomsten te genereren, terwijl het materiaal zelf gratis ter beschikking wordt gesteld. Denk dan aan het gratis maken van het materiaal zelf maar een vergoeding vragen voor (verdiepende) opdrachten, docentenhandleidingen, de mogelijkheid om leerlingen te volgen bij het werken met het materiaal, toetsen bij de opdrachten. Een heel boeiende optie zou zijn om de kleinere, losse leereenheden gratis ter beschikking te stellen maar juist een vergoeding te vragen voor arrangementen: leertrajecten of leerlijnen op basis van meerdere basiseenheden.
Er zullen nog wel wat bits en bytes door de glasvezels stromen voordat aanbieders hier echt vernieuwende businessmodellen kunnen gaan aanbieden. Maar er lijkt in elk geval leven te zijn na een subsidie!