zondag 28 oktober 2007

Kenniseconomie en onderwijs

In het oktobernummer van Natuurwetenschap en Technologie (NWT) stond een artikel van Dick Thoenes over de kenniseconomie (helaas niet volledig online beschikbaar). Thoenes, vooral bekend van zijn kritiek op het klimaatdebat, geeft in dit artikel aan, dat de kenniseconomie de afgelopen jaren systematisch is afgebroken. Daar hebben verschillende factoren een rol in gespeeld: de verguizing van de wetenschap (vooral chemie) vanaf eind jaren 60 (volgens de media en de publieke opinie was de wetenschap de oorzaak van allerlei problemen waaronder de milieuvervuiling) met als gevolg dat steeds minder mensen een wetenschappelijke of technisch studie gingen volgen. Ook de tendens van de 'zesjescultuur' waarin uitblinken een negatieve klank kreeg ('je hoefde nergens veel verstand van te hebben, als je er maar over kon meepraten, daarmee kon je zelfs minister worden, zie je nu'). Verder hebben de schaalvergroting in het onderwijs en de achteruitgang van de kwaliteit daarvan in zijn ogen een rol gespeeld. Tevens krijgen de op winst beluste aandeelhouders er van langs. Die verkopen juist de bedrijfsonderdelen waar hoogwaardige toepassingen worden bedacht.
Natuurlijk wordt bij de 'oplossingen' het terugdraaien van de schaalvergrotingen en herstructureringen in het onderwijs genoemd en krijgt Beter Onderwijs Nederland een hart onder de riem gestoken.

Ik laat de strekking van het artikel even voor wat het is. Het heeft me wel aan het denken gezet over de 'kenniseconomie' of 'kennismaatschappij' of 'informatiemaatschappij' in relatie tot het onderwijs .
Even de kreten op een rij, te beginnen bij de 'Informatiemaatschappij': De Nederlandse Wikipedia kent het begrip niet. Vreemd, als je bedenkt dat Google zo'n 286.000 hits geeft. De EU heeft er in elk geval wel een hele website over. De Engelstalige versie kent het begrip 'Information society' wel maar erkent ondanks de uitgebreide omschrijving dat het begrip vaag is (' ... characterize the information society as one in which people do immaterial labour.') en dat er ook nog wel enkele problemen aan kleven:

"...problem with the idea of the information society is that there is no easily agreed upon definition of the term, which can not only include art, texts, blueprints and scientific theories, but also lies, football results, trivia, random letters, mistakes and so on. Information is not necessarily productive or useful. It can even be harmful."

'One problem with this model is that it ignores the material and essentially industrial basis of the society ...it does point to a problem for workers, namely how many creative people does this society need to function? For example, it may be that you only need a few star performers, rather than a plethora of non-celebrities, as the work of those performers can be easily distributed, forcing all secondary players to the bottom of the market.'

Kortom: een algemene beschikbaarheid van informatie betekent nog niet dat al de informatie zinvol is en bovendien is het nog maar de vraag hoeveel mensen er nu werkelijk creatief moeten zijn om een kennissamenleving daadwerkelijk draaiend te houden?

Wikipedia kent de term 'kennismaatschappij' ook al niet. De term wordt alleen genoemd in een artikeltje over de Bologna-verklaring van de EU over het Hoger Onderwijs.

Over kenniseconomie zegt Wikipedia:

Kenniseconomie is een vrij abstract begrip uit de economie waarmee wordt bedoeld dat een significant deel van de economische groei voortkomt uit (technische) kennis. Het is een economie waarin de productiefactor 'kennis' een steeds belangrijkere plaats in neemt ten opzichte van arbeid, natuur en kapitaal (de drie traditionele productiefactoren). Dit past binnen de algemene verschuiving van arbeid in de landbouw, naar industrie naar diensten.

Kennis wordt dus steeds belangrijker in producten. Bij elke verbetering van een product wordt in feite kennis toegevoegd waarmee de waarde van dat product stijgt. Sommige producten bestaan in feite alleen maar uit kennis (een computerprogramma, bijvoorbeeld).

En dan het onderwijs. Bij veel onderwijsvernieuwingsplannen wordt de kennismaatschappij als gegeven én als uitgangspunt genoemd. Zo moet de uitval sterk worden verminderd (al heb je geen kennismaatschappij-reden nodig om dat te willen). Ook moet de doorstroming naar hogere niveaus en hoger onderwijs worden bevorderd. Daar zit natuurlijk een vreemde gedachtekronkel achter. Er zijn twee manieren om (veel) meer studenten te laten doorstromen naar het hoger onderwijs: het gemiddelde IQ flink laten stijgen of het niveau van het (hoger) onderwijs laten dalen. Thoenes gaf al aan, dat we juist de uitblinkers nodig hebben. Dan kan dit laatste dus niet de oplossing zijn!

Zou het werkelijk mogelijk zijn mensen slimmer te te maken? Zeker is, dat de hoeveelheid beschikbare informatie explosief is gegroeid. Een gemiddelde scholier krijgt momenteel in zijn schoolloopbaan al even veel kennis over zich uitgestort als een 17de eeuwse wetenschapper gedurende zijn hele leven. Blijkbaar zijn we wel in staat meer kennis te verwerven en een plek te geven. Biedt een student daarbij allerlei informatieverwerkende hulpmiddelen (inclusief slimmere vormen van onderwijs, zie ook Coen Free), dan zou je toch verwachten dat we in staat zouden moeten zijn er meer uit te halen? Ook het beeld, dat ontstaat rond de Einstein-generatie lijkt wat dat betreft mogelijkheden te bieden.

Waar lopen we momenteel dan tegenaan? We zijn nog druk op zoek naar de meest optimale onderwijsvormen én naar de manier waarop we dat moeten organiseren. Terug naar het traditionele onderwijs (wat immers gerelateerd was aan het industriële tijdperk), lijkt me niet het antwoord. Er speelt natuurlijk nog veel meer. Het tijdperk waarin mensen met een minimale inspanning het maximale willen bereiken (het Idols-effect) versterkt natuurlijk de zesjescultuur. Om iets te berieken, zul je keihard moeten knokken! Wat we nodig hebben, zijn de uitblinkers, de knokkers, de mensen die er voor willen gaan. Wat we ook veranderen aan het onderwijs, het stimuleren van de studenten om het uiterste uit zichzelf te halen, is een bittere noodzaak. Dan denk ik ook nog even terug aan de oudersgesprekken in 'de Aarde is plat' (de één na laatste alinea).

zaterdag 20 oktober 2007

Basisbeurs afschaffen vereist creativiteit

Je kunt je voorstellen dat ik als vader van vier kinderen, waarvan er twee vallen onder de categorie 'uitwonende student' en nog twee te gaan, me betrokken voel bij de berichtgeving rondom het al dan niet afschaffen van de basisbeurs. Ik heb me deze week dan ook behoorlijk geërgerd aan de politiek.
Afschaffen van de basisbeurs, kan het nog onzinniger?

Kort gezegd: ja dat kan. De kortzichtigheid waarmee jan en alleman op basis van een gerucht over Plasterk valt, is van een bedroevend hoog kaliber. Als het vervallen van de basisbeurs één van de opties is waarmee hij de lerarensalarissen kan verhogen, laat dat dan eens even tot je doordringen, tel even tot tien, denk na en bekijk wat voor mogelijke alternatieven er zijn. Het sociale leenstelsel, dat de PvdA voorstaat, is helemaal zo slecht nog niet. Je leent je beurs en betaalt die lening naar draagkracht terug. Er zou ook zoiets ingevoerd kunnen worden als een academiscusbelasting. Het CPB heeft die dingen al eens op een rijtje gezet en doorgerekend. Het feit dat het bij voorbaat al wordt afgewezen, is gebaseerd op aannames (beperking van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs) en partijpolitiek (wat zullen de kiezers er van denken?). Het is in elk geval desastreus voor het bedenken van creatieve oplossingen. Want als je in die kringen eenmaal hebt geroepen dat het niet kan, is het bijna politieke zelfmoord om daarop terug te komen. En het is nou juist die creativiteit die we in het onderwijs (of zelfs de hele samenleving) nodig hebben om tot oplossingen te komen.

vrijdag 19 oktober 2007

Weer voor de klas (4)

De "wet van de afnemende meeropbrengst" zegt, dat er op een bepaald moment een zekere verzadiging optreedt als je ergens meer van toevoegt. Als je vaker op de werkvloer komt treedt er ook een zekere gewenning op met betrekking tot de waarnemingen die je doet. Het tekort aan computers wordt niet opgeheven als je vaker komt, lessen worden niet anders gegeven, gesprekken niet anders gevoerd. Kortom, de nieuwigheid gaat er een beetje af.
Niet, dat er niets meer te leren valt. Ik zou graag nog een keertje op de praktijkvloer willen kijken en misschien nog een keer mee op stagebezoek. Daarnaast zou ik ook raag aan slag willen met het uitproberen van wat nieuwe zaken, het gebruik van computers, bijvoorbeeld.

Maar ook door schade en schande wat wijzer geworden, in een dergelijke situatie zul je als innovatieadviseur goed moeten nadenken over wat je gaat doen met de inzichten, die je hebt verworven. Vanuit je enthousiasme plompverloren wat tips rondstrooien blijkt niet de juiste benadering. Dat is pleisters plakken en komt wellicht ook nog betweterig over ook. Sterker nog, om sommige adviezen heeft niemand gevraagd, dat is een oplossing voor een probleem dat men helemaal niet zo ervaart. Ok, weer wat geleerd.

Als ik op de afgelopen weken terugkijk op mijn praktijkervaringen, dan komt er toch een beter beeld bovendrijven van wat het betekent om onderwijs te innoveren. Dat in de praktijk blijkt dat de idealen in dat mooie visiestuk vaak wat groter zijn dan de mogelijkheden die er zijn met het gebouw, de beschikbare tijd, de nieuwe werkvormen, de mogelijkheden van de techniek. Het is juist die praktijk, die laat zien dat je problemen krijgt als er meer studenten komen, dan waar je op had gerekend, zeker als sommige studenten ook nog wat extra tijd nodig blijken te hebben. Ook zie je, dat een nieuwe manier van werken, waarbij grotere groepen door meerdere docenten worden begeleid, ook met zich meebrengt, dat niet meer duidelijk is wie nou die of die les aan die of die groep heeft gegeven. Wordt een presentieregistratie zonder de juiste hulpmiddelen ineens een stuk lastiger. En natuurlijk is het frustrerend voor veel mensen als de praktijk zoveel weerbarstiger blijkt.
Het is een leerproces voor de hele organisatie met die frustratie als leergeld. Ik begrijp de kritiek van een club als Beter Onderwijs van de ene kant nu wel een stuk beter. Niet in de zin dat we weer terug moeten naar het oude. Maar wel in de zin, dat we zorgvuldiger, integraler moeten kijken naar het ontwerpproces, de randvoorwaarden en het uiteindelijke veranderingstraject. En natuurlijk naar de docenten. Die extra 7,5% voor de komende jaren is in elk geval dik verdiend.

donderdag 18 oktober 2007

Nieuwe CAO

De MBOraad heeft met de vakbonden een nieuwe CAO bereikt. Flink wat geld er bij en een nieuwe werkverdeling waar de mensen op de werkvloer zelf iets over te zeggen heben. In de wandelgangen wordt er gesproken over 'een verhoging' van de contacttijd van 823 naar 1200 uur. Zie bijvoorbeeld het artikel van Harm Beertema in de Volkskrant van vandaag.
Niet alleen wordt daar de PvdA er volstrekt willekeurig bijgehaald: "de scheidend en nieuwe voorzitter van de MBO-raad zijn PvdA'ers". Natuurlijk, vandaar dat deze wijziging van de contacttijd in de CAO staat. Waar Harm in zijn enthousiasme, zoals zoveel rechtlijnige denkers, volstrekt aan voorbij gaat, is dat het hierbij nou juist gaat om een betere verdeling van de werkdruk. Met 823 klokuren per jaar contacttijd + ongeveer 50% voor- en nazorg zit je gauw op pakweg 1200 uur, die direct gerelateerd zijn aan onderwijs en begeleiding. Voorbereiding, correctiewerk, administratie, ontwikkelen van lesmateriaal, al dat soort dingen. In de praktijk blijkt dat te werken als een harnas. Mensen, die graag wat meer uren zouden willen draaien, mogen dat niet. Graag zou je de mogelijkheid hebben om mensen wat meer in te zetten op de dingen waar ze goed in zijn, maar met de strikte benadering van de voor- en nazorgtijd is dat heel lastig. Het verhogen van de conttacttijd is dus niet bedoeld om mensen standaard veel meer uren te laten draaien, zoals wordt beweerd ('lukt alleen als de vakantie wordt afgeschaft') maar om flexibeler om te kunnen gaan met het inzetten van het personeel. En ze daar bovendien wat meer zeggenschap over te geven.

Zo'n artikel maakt me altijd weer nieuwsgierig naar de auteur. Even Googlen maakt veel duidelijk.

Jantje met de nieuwe hamer

Wat me de laatste tijd overkomt, weet ik niet maar het lijkt dat het steeds drukker wordt. Dus van bloggen komt momenteel niet zoveel. ROC-i, een cursus architectuur, werken aan een simulatie voor Flexibel Leren, een subsidieaanvraag bij het HPBO voor een groot project Onderwijslogistiek, een dagdeel voor op de werkvloer met vanalles wat dat met zich meebrengt. En overal is wel iets over te schrijven. En dan zijn er nog boeken te lezen, weblogs te volgen, een studiereis voor te bereiden. Dat kost alles bij elkaar af en toe wat extra uren. Maar het komt allemaal wel weer goed!

Vandaag hebben we met één groep de laatste cursusdag Architectuur gehad. Met de hele groep de praktijk ingedoken, in die zin dat we gewerkt hebben aan de contouren van een referentiearchitectuur voor de MBO-sector. Binnenkort komt er een omgeving bij Kennisnet beschikbaar waar die architectuur kan worden opgezet en bekeken. Die kan dan de basis vormen voor een community van mensen die zich in de MBO-sector met die architectuur bezig houden.
De achtergrondinformatie, de discussies, het heeft me weer een hoop nieuwe inzichten gegeven. Dan bekruipt me af en toe het valkuilgevoel van 'Jantje met de nieuwe hamer voor wie alles een spijker is!'. Met architectuur kun je wel veel, maar zeker niet alles oplossen.

Met architectuur breng je samenhang, reduceer je de complexiteit. Als je dan naar het huidige politieke toneel kijkt: weer een politieke partij erbij. Weer minder samenhang, weer wat complexer. Trots op Nederland? Met Rita Verdonk? Een contradictio In terminis.

vrijdag 12 oktober 2007

Koppelingen

Informatie moet aan een aantal eisen voldoen. Het moet tijdig zijn (een weerbericht uit de krant van een paar dagen geleden is niet echt zinvol meer), betrouwbaar (als een student zijn eigen proefwerk heeft nagekeken en zegt dat hij een 8 heeft), eenduidig (als iemand is aangekomen, wordt dan bedoeld dat hij is gearriveerd of dat hij ruzie heeft met de weegschaal?), accuraat (honderdduizend komma twee), enzovoorts.
Dat stelt eisen aan de informatievoorziening. Zo moet elk gegeven op één plek worden vastgelegd en onderhouden, wil je niet dat onbevoegden de kans hebben om gegevens aan te passen, moeten er goede afspraken worden gemaakt over wat er bedoeld wordt met een bepaald brokje informatie (een 'gegevenswoordenboek').

Afgelopen week heb ik door toeval met verschillende mensen gesproken over koppelingen. Er zijn discussies gevoerd over het Elektronisch Leerdossier (de overdracht van gegevens van de ene onderwijsinstelling naar de andere), BRON (Basisregistratie Onderwijsnummer, overdracht van studentgegevens naar de IB-groep) en een lokaal project in de regio Eindhoven, het RTO (Real Time Overdracht, niet veel internetinformatie te vinden).
Binnen het ELD wordt momenteel gewerkt aan een Proof of Concept, een project waarbij gegevens van een lerende van de ene school wordt overgedragen aan een centrale database, na aanmelding kan de school waar de lerende is aangemeld de gegevens ophalen. Klinkt simpel.

Het RTO project is opgezet om zorgleerlingen die van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs gaan, te kunnen monitoren. Doordat alle basisscholen hun gegevens aanleveren aan een centrale database waar vervolgens scholen voor VO gegevens uit kunnen halen als de desbetreffende leerling bij hen wordt aangemeld. De database levert dan inzicht in wat er met die zorgleerlingen gebeurt.
Het idee is nu om een vergelijkbaar systeem op te zetten tussen VO en MBO. VO-scholen melden hun schoolverlaters aan in het systeem, het MBO meldt eveneens aan het systeem wie er zijn aangemeld en aangenomen. Daarmee wordt binnen het systeem zichtbaar welke leerlingen blijkbaar niet op een MBO terechtkomen. Dan kan er vroegtijdig worden ingegrepen door een leerplichtambtenaar of het RMC (Regionaal Meld- en Coördinatiepunt, bedoeld voor schoolverlaters zonder diploma op minimaal MBO-niveau 2 of HAVO). En als er eenmaal zo´n schakelpunt is, kun je natuurlijk nog veel meer dingen doen. Klinkt leuk.

In de discussies die ik de afgelopen weken gevoerd heb over deze koppelingen blijkt dat het allemaal zo simpel nog niet is. Er spelen tal van zaken:

  • Wie is eigenaar van de gegevens in het schakelpunt? De lerende? De aanleverende school? de ontvangende school? De eigenaar van het schakelpunt? De lerende wellicht. Die (of diens wettelijke vertegenwoordigers) wordt dan ook om toestemming gevraagd.
    Nou, laten we de vraag anders stellen, wie is er verantwoordelijk voor die gegevens? Als de ontvangende school gegevens uit het schakelpunt haalt, die om wat voor reden dan ook niet blijken te kloppen, moet je het zoeken bij de toeleverende school. Maar hoe weet je als ontvanger, dat die gegevens niet correct zijn? Een deel van de gegevens komt overeen met wat er in BRON staat. Kan een koppeling tussen het schakelpunt en BRON dan een (deel van de) oplossing zijn? 'Niet doen', roepen deskundigen, 'de scholen zijn zelf al gekoppeld met BRON, dat kan ruis opleveren als dezelfde gegevens later nog een keer worden gecontroleerd met de gegevens in BRON (waar immers wijzigingen in opgetreden kunnen zijn)'.
  • Gegevens die je wilt doorgeven, zul je dan ook wel moeten registreren. Dat betekent dus veel werk voor participerende scholen. Niet alleen de eigen administratiesystemen moeten in staat zijn de gegevens te registreren en door te sturen, ook moeten er procedures zijn waarmee de registratie van gegevens is geregeld. En die procedures moeten ook worden nageleefd, dus gecontroleerd.
    Veel scholen zijn op dit moment nog niet in staat hun administratie aan te passen aan het verwerken van de noodzakelijke gegevens. Dan ontstaat dus ook het kip-ei probleem: als er te weinig scholen zijn die mee doen gaat het niet werken, als het niet gaat werken denken scholen nog wel een keertje na voordat ze een aanpassing van hun administratieve organisatie gaan aanpakken.
  • Privacy is ook nog zo´n punt.

En zo zijn er nog best wat dingen te bedenken. Helemaal niet zo simpel dus. En ik dacht nog wel, dat ICT was bedoeld om zaken simpeler te maken...

dinsdag 9 oktober 2007

Taalvaardigheid

Met vette letters stond het vanmorgen in de krant: Mbo-scholier faalt door slecht lezen. Het Bureau ICE heeft een onderzoek gedaan naar de taalvaardigheid van MBO-studenten en komt met schrikbarende cijfers. Karen Heij, directeur van ICE, geeft nog wat aanvullende informatie over het onderzoek en de resultaten in een apart interview. Het taalniveau wordt uitgedrukt in een aantal niveaus zoals die zijn opgesteld in het kader van het Common European Framework, het CEF, zoals hier uitgewerkt door de Rijksuniversiteit Groningen.
In het interview wordt ook de vraag gesteld of het nou een heel wezenlijk probleem is. Als je dan een paar bladzijdes verder weer een artikel tegenkomt 'Armen dupe door lastige taal' dan lijkt me het probleem wel duidelijk.

Toch maakt zo'n artikel me altijd nieuwsgierig. Het roept bij mij althans een aantal vragen op. Neem nou het onderzoek. Als, laten we zeggen, een sigarettenfabrikant een onderzoek publiceert waarin de schadelijkheid van roken wordt betwijfeld, gaan er bij veel mensen de nekharen overeind staan. Als een bureau als ICE, die zelf allerlei zaken rondom taalontwikkeling en toetsing, zoals de TOA, aan de man brengt, een taalonderzoek publiceert... Begrijp me niet verkeerd: ik neem het signaal bijzonder serieus en wil dan ook graag meedenken over oplossingen, maar een beetje een kritische blik is nooit verkeerd, natuurlijk.
Blijkbaar heeft het 'Freakonomics'-virus me een beetje aangetast: er komen nu nog veel meer vragen bovendrijven. Wat is nou de werkelijke oorzaak achter het probleem? Dat is immers van belang om tot goede oplossingen te komen. Het artikel suggereert, dat

'...vooral in de Randstad de achterstanden heel groot zijn. Daaruit is af te leiden dat het grote aandeel van kinderen uit etnische minderheden het gemiddelde taalniveau drukt'

Dat zou ik getalsmatig wel wat beter onderbouwd willen zien (misschien is dat wel gebeurd, maar dat lees ik nergens). Er is natuurlijk nog veel meer gebeurd. Wat is de relatie met nieuwe lesmethoden? Met de onderwijsvernieuwingen? Met de (eveneens afnemende) kwaliteit van de leerkrachten?

(Overigens, ook hier weer niets nieuws onder de zon. Al enige tijd geleden heeft CINOP in opdracht van de Inspectie een onderzoek uitgevoerd dat een rapport heeft opgeleverd 'Nederlands in het MBO'. De Inspectie gaf naar aanleiding daarvan al aan, dat er reden is tot zorg.)

Voor wie er meer van wil weten, van 11 tot en met 14 oktober wordt de 6e editie van de Plain Language Conference gehouden in de Beurs van Berlage in Amsterdam.

donderdag 4 oktober 2007

Informatie architectuur

Informatiearchitectuur is een middel om je organisatie flexibeler, beter beheersbaar, transparanter, enzovoorts te maken. Nu blijken er in de praktijk veel verschillende definities van architectuur te zijn. Dat maakt het lastig om daar op een eenduidige manier over te spreken. (Het is eigenlijk wel een typisch fenomeen, want als er iets is dat architectuur moet bewerkstelligen is wel een eenduidige manier om over bepaalde zaken te spreken. Dat schreeuwt toch om een heldere definitie.)
Tijdens de cursus Informatiearchitectuur, zoals georganiseerd door ROC-i-partners en momenteel door ABIO wordt verzorgd, passeert een hele reeks omschrijvingen de revue. Een hele hoop van die omschrijvingen bieden (mij althans) maar heel weinig aanknopingspunten:

  • Architectuur is de beperking van de ontwerpvrijheid
  • Information architecture is inherent, practical or theoretical knowledge having to do with the presentation of written, spoken, graphical or other information.
  • Het structurele ontwerp van gedeelde informatieomgevingen
  • Een groeiende praktijkgmeenschap, zich concentrerend op het verspreiden van ontwerpprincipes en architectuur voor het digitale landchap
  • De fundamentele organisatie van een systeem, belichaamd door zijn componenten en hun relaties met elkaar en de omgeving en de principes die zijn ontwerp en evolutie leiden

Nou, dat schiet niet echt op. Een paar omschrijvingen zijn al wat helderder.

  • Architectuur is een coherente, consistente verzameling principes, verbijzonderd naar uitgangspunten, regels, richtlijnen, en standaarden die beschrijft hoe een onderneming, de informatievoorziening, applicaties en de infrastructuur zijn vormgegeven en zich voordoen in het gebruik
  • Een architectuur is een representatie van een werkelijkheid (systeem) en stelt eisen aan dat systeem. Het moet laten zien binnen welke eisen en randvoorwaarden ontwerpbeslissingen genomen kunnen worden

Maar nog steeds zitten er in die omschrijvingen elementen die het geheel niet helder maken. Ook de wikipediaomschrijving maakt me niet gelukkig.
Dan zit er niets anders op dan een eigen, ROC-i werkdefinitie informatiearchitectuur te maken. Zo’n definitie moet natuurlijk aan een aantal voorwaarden voldoen. Eén van die voorwaarden is, dat ook bestuurders het gevoel krijgen dat ze er iets mee kunnen. Daar gaat-ie:

Architectuur is een representatie van de werkelijkheid in de vorm van een verzameling samenhangende uitspraken (uitgangspunten, regels, richtlijnen, modellen en standaarden) waarmee de ontwerpruimte wordt aangegeven voor het (door)ontwikkelen van de organisatie en diens informatievoorziening.

Een architectuur is iets, dat net als missie, visie en strategie specifiek bij een organisatie hoort. Dat moet dus door de organisatie zelf opgepakt en ontwikkeld worden. (Dat is overigens nog iets anders dan dat elke medewerker de architectuur tussen de oren moet hebben zitten!)
Vanuit de invalshoek van een samenwerkingsverband als ROC-i-partners is het dan zaak om veel meer uit te gaan van de overeenkomsten tussen alle organisaties. Dan ga je geen complete architectuur uitwerken, die door instellingen kan worden overgenomen, dan ga je werken aan een referentiearchitectuur. Vanuit de vorige definitie zou je ook hier een werkdefinitie voor kunnen formuleren:

Een referentiearchitectuur is een representatie van een gemeenschappelijke, virtuele werkelijkheid in de vorm van een optionele verzameling samenhangende uitspraken (uitgangspunten, regels, richtlijnen, modellen en standaarden) waarmee een mogelijke ontwerpruimte wordt aangegeven voor het (door)ontwikkelen van een organisatie en diens informatievoorziening.

Hiermee wordt een aantal inperkingen ten aanzien van de definite van ‘architectuur’ gegeven:

  • Gemeenschappelijke, virtuele werkelijkheid:
    Het gaat om datgene wat de verschillende instellingen bindt, en niet wat hen onderscheidt, het gaat bovendien niet om een bestaande werkelijkheid, dat maakt het virtueel.
  • Optionele verzameling uitspraken
    Instellingen kunnen zelf kiezen wat ze wel en wat ze niet uit de referentiearchitectuur gebruiken
  • Een mogelijke ontwerpruimte
    Afhankelijk van de keuze voor de uitspraken die worden overgenomen kunnen de consequenties voor de ontwerpruimte inzichtelijk worden gemaakt.

En zoals het een werkdefinitie betaamt: er moet nog aan gewerkt worden. Dus, eenieder, die zich geroepen voelt om bovenstaande beschrijving van commentaar of aanpassingen te voorzien, wees welkom.

(NB: ik heb niet de pretentie hier een nieuwe wiki te starten, ik voel me echter niet de specialist die de officiële wiki wel eens even zal aanpassen.)

dinsdag 2 oktober 2007

LinkedIn (II)

LinkedinKijk, dat is nou e-leren en netwerken tegelijk. Je vertelt wat over je ervaringen met LinkedIn, meteen krijg je wat tips over het gebruik van groepen op de site. Inmiddels een groep "ROC-i-Partners" aangemaakt. De eerste mensen al een uitnodiging gestuurd, eerst even wat in een klein clubje uitproberen. Als je (als ROC-i lid!) mee wilt doen om wat dingen uit te proberen moet je dat even laten weten, dan krijg je ook een uitnodiging tot de groep.
Ik had aangegeven dat je je expertise kunt aangeven onder ' specialities'. Terecht komt dan de vraag: 'waar zit dat?' Dat kun je zelf instellen bij je 'Public Profile'. Kies voor 'My Profile' en dan 'Edit my Public Profile' .

Linkin2_1