woensdag 31 maart 2010

Vulling van partijprogramma's komt niet uit de 'crowd'...

Soms word je op je wenken bediend. Ik vroeg me werkelijk af, wat voor elementen er nu in de partijprogramma's van politieke partijen zouden moeten staan over het onderwijs. Als er iets is, waar de crowd een bijdrage zou kunnen leveren, dan is dat het wel. Democratischer kan het bijna niet, zoals ook Obama al bewees in zijn campagne (maar in de praktijk nog wel moet waarmaken).

Maar als het dan niet uit de crowd komt, dan zijn er toch allerlei andere bronnen, die gebruikt zouden kunnen worden.

Op de eerste plaats de Kennisinvesteringsagenda 2010 van het Innovatieplatform (KIA - waar Wilfried Rubens al uitgebreid over berichtte). Veel accent op het versterken van het leraarschap, op het realiseren van maatwerk vooral in het kader van talentontwikkeling.
Maar ook de VO-raad doet een duit in het zakje met een Investeringsagenda. Ook daar komen dezelfde thema's weer voorbij, maar nu vooral gericht op het VO. Zij vragen ook om een aantal aanpassingen in de wetgeving om meer flexibiliteit te kunnen realiseren.
Wat dat betreft is er bij de MBO-raad nog niet zoveel te vinden. Jammer, maar gezien de kritieken, die er momenteel over het MBO worden uitgestort zou het misschien niet verkeerd zijn het stof nog eens van het Manifest "Tien punten voor goed MBO" van drie jaar geleden af te blazen en te kijken wat voor idealen daar ook al weer in stonden. En och, politiek is ook debatteren, beelden uitwisselen. Laten we het Manifest van Coen Free, van CGO naar GGO ook maar in het lijstje zetten.

Alles bij elkaar dus genoeg stof voor de volgende Minister van Onderwijs...

Uit de school klappen is ook leuk!

Ik word altijd zo moe van al die klaagzangen, die er over het onderwijs wordt uitgestort. En als er dan eens iemand de positieve kant van het verhaal belicht, moet die natuurlijk meteen weer afgebroken worden, liefst op de persoon gericht. En alleen, omdat er nu eens gekeken wordt naar de cijfers, die een heel ander beeld schetsen dan met allerlei losse voorbeelden wordt geprobeerd duidelijk te maken (lees eens 'Wat een onzin'  of Freakonomics).

Dat er heel wat te verbeteren valt, is duidelijk. Maar dat er ook heel wat mensen hand in eigen boezem mogen steken, maakt Paul Laaper met zijn briljante serie 'Uit de school geklapt' (1, 2, 3, 4, 5 en 6) ook duidelijk.

zondag 28 maart 2010

Wat hoort er thuis in een partijprogramma over het onderwijs?

Als actief lid op LinkedIn komen zie je vele vragen en discussies op dat platform passeren. Eén van de discussies in de groep Onderwijs 2.0 is gestart door Jelle Koolstra en gaat over de vraag, wat er in het partijprogramma van een politieke partij moet staan bij de komende verkiezingen. De discussie is georganiseerd door het ECBO via het Nieuwe Beroepsonderwijs als voorbereiding op een debat met onderwijsspecialisten, dat op 25 maart werd gehouden.

De discussie en het debat zijn natuurlijk niet verkeerd in deze verkiezingstijd. Eigenlijk vind ik, dat er te weinig aandacht aan die discussie wordt besteed (eigenlijk vind ik ook dat de discussie op LinkedIn te weinig over de politieke keuzen gaat en van wat er inmiddels is gepubliceerd over het debat word ik ook nog niet veel wijzer. Vandaar dat ik het onderwerp hier ook eens onder de aandacht wil brengen. Kortom: wat moet er juist nu in de partijprogramma's staan?

Een greep (persoonlijke vertaling) uit wat er in de discussie voorbij kwam:

  • Scholen moeten kleinschaliger
  • Bestuurders moeten worden afgerekend op besteding van het geld aan onderwijs
  • Relatie tussen docenten en management (docenten moeten onafhankelijker kunnen zijn)
  • Zorgen voor didactische kwaliteit door financiering en kwaliteit beter aan elkaar te linken, ook meer aandacht voor didactische kwaliteit van docenten (o.a. door bijscholing)
  • Meer geld
  • Gratis draadloos internet
  • iPads uitdelen
  • Selectie aan de poort om uitval / verkeerde studiekeus te kunnen verminderen
  • ...

Naar mijn idee mag er wel wat meer visie van politieke partijen gevraagd worden, wat minder achter de hypes of opgeblazen incidenten aanhollen. Wat zouden nou de echte thema's moeten zijn?

zondag 21 maart 2010

Van CGO naar GGO - Manifest van Coen Free

Naar aanleiding van mijn vorige bericht heb ik het Manifest van Coen Free opgevraagd omdat daar in het desbetreffende artikel sprake van was. Online is het niet te vinden (en eigenlijk vraag ik me af waarom) en dat is jammer omdat het wat lastiger maakt om op specifieke uitspraken in te gaan zonder ze hier over te moeten typen.

Het Manifest begint met 10 stellingen (hier overgenomen door Cees Hoogendijk). Het zou het verhaal sterker gemaakt hebben als het was opgebouwd rond die stellingen. Over het algemeen is het een pleidooi om het MBO te hervormen, beter gezegd, het competentiegerichte MBO. Het beschrijft de totstandkoming van de de nieuwe kwalificatiestructuur en de weeffouten die erin geslopen zijn. Ook gaat hij in op het onderliggende pedagogische-didactische concept (sociaal-constructivisme) en wat daar aan schort. Vervolgens geeft Free in een aantal punten aan wat er verbeterd zou moeten worden.

Een paar kernpunten uit het betoog (zonder volledig te willen zijn!)

  • De kwalificatiestructuur is in zijn huidige vorm zijn doel voorbijgeschoten. In plaats van de beoogde 140 kwalificaties is er toch weer een bouwwerk van pakweg 700 kwalificaties opgetuigd. Dat moet eenvoudiger kunnen. Kwalificatiedossiers moeten niet meer dan een paar A-viertjes omvatten.
  • De WEB is in feite een gedrocht van een wet, een mix van allerlei invloeden en gebaseerd op de verkeerde uitgangspunten
  • De rol van allerlei instanties als KBB's, COLO en SHL is op zijn minst discutabel te noemen.
  • Competenties vormen niet de goede basis voor een kwalificatiestructuur. Ze horen meer bij een werkomgeving dan een leeromgeving (en zijn zelfs daar alweer op hun retour) zijn niet helder te definiëren en bijzonder moeilijk te toetsen.
  • In de indeling in de huidige 4 niveaus is te fijnmazig.
  • Het streven naar een grotere praktijkcomponent is niet evidence-based. Free pleit voor een sterkere schoolcomponent.
  • Het sociaal-constructivisme is op zichzelf niet verkeerd maar zeker niet het enige pedagogisch-didactisch concept, dat een plek in het onderwijs zou moeten krijgen.

Ik laat nog even in het midden of ik het met alle punten eens ben. Op de eerste plaats worden in het manifest dingen genoemd, waar ik niet bij ben geweest, me niet bewust van ben geweest. Daar wil ik dus ook geen oordeel over vellen. Laat ik me beperken bij een aantal constateringen die in elk geval bij mij nog wat vervolgvragen oproepen.

  1. In één van zijn stelling noemt Free het competentiegericht onderwijs een levensgroot pleonasme. In het manifest gaat hij uitgebreid in op het competentiebegrip en de consequenties daarvan op het onderwijs. Tegen zijn kritiek op de competentiegerichte benadering is er weinig in te brengen: Competenties zijn lastig concreet te maken en moeilijk te beoordelen. In de praktijk leiden ze dan ook tot wat Free noemt het afvinkgedrag. Toch roept het mij het gevoel op van een semantische discussie. Als we letterlijk uitgaan van de definitie en dat doortrekken naar het onderwijs, dan zou je kunnen spreken van 'doorschieten'. Dan lijkt het de moeite waard om te spreken van CGO als pleonasme.
    Maar als we nou eens niet uitgaan van de letter maar van de geest van het CGO? Dan is zo'n stelling van CGO als pleonasme toch helemaal niet interessant? Competentiegericht onderwijs komt immers niet zomaar uit de lucht vallen, het was een reactie op de kritiek op het te theoretische en versnipperde onderwijs in het MBO. Competenties boden houvast voor een meer integrale benadering, van het daadwerkelijk kunnen toepassen van het geleerde in de context, in de praktijk. Afschaffen van CGO is dan niet aan de orde, wel het tegen het licht houden van het het concept in de geest van waar het ooit voor bedoeld was. Competenties dus wel als houvast maar niet als toetsingskader. Wellicht dat Free dat ook bedoelt als hij aangeeft CGO niet zomaar overboord te willen kieperen.
  2. In zijn pleidooi voor een mix van pedagogisch-didactische concepten stelt Free op een bepaald moment:
    'Een voorbeeld is de huidige trend om zoveel mogelijk buitenschoolse beroepspraktijk als hét ideale pedagogisch-didactische model te omarmen.'
    Vervolgens komt een aantal argumenten waarom dit onwenselijk is. Niet-evidence based, enzovoorts. Hier heb ik de indruk dat Free zelf een beetje doorschiet. De praktijkplaats zou wel een geschikte leerplek zijn maar alleen voor 'het inslijpen van vaktechnische kwalificaties, de kneepjes van het vak'. Er wordt biomedisch onderzoek aangehaald (zonder verwijzing of bronvermelding) dat voor werken en leren eigenlijk niet tegelijkertijd kunnen plaatsvinden. Ook worden voorbeelden gegeven waarin bedrijfsopleidingen niet leiden tot productiviteitsgroei. Dat alles moet dan tot de conclusie leiden dat de praktijk de beste leerschool niet kan zijn.
    Dit gaat mij veel te kort door de bocht. Dat in de nieuwe opzet er teveel accent op praktijkleren wordt gelegd, zou zomaar kunnen, maar de argumenten daarvoor zijn op zijn minst twijfelachtig te noemen.
    Terugkijkend op de tijd dat mijn milieustudenten hun schoolervaringen tijdens hun stage in de praktijk moesten brengen, kan ik niet anders dan concluderen dat ze daar juist leerden de losse eindjes aan elkaar te knopen, hun kennis, vaardigheden en beroepshoudeing te integreren. Het was in elk gevaal heel wat meer dan aan de lopende band bodemonderzoeken te doen. Verder durf ik te beweren dat ik heel wat leer tijdens mijn werk! Dat dat niet letterlijk tegelijkertijd gaat (op het ene moment ben ik aan het werk. Een uur, een dag of een maand later reflecteer ik daarop en trek conclusies), is ook weer een semantische discussie.
  3. Er is nog een ander dilemma dat mij bezighoudt. Aan de ene kant wordt de uitgebreidheid van de kwalificatiedossiers aan de kaak gesteld en wordt gepleit voor een paar A-viertjes. Aan de andere kant wordt de kwaliteit en de transparantie van de diploma's aangehaald.
    Een beknopte kwalificatiebeschrijving van een paar A-viertjes kan toch niet anders dan leiden tot heel verschillende interpretaties en daarmee nauwelijks overeenkomstige diploma's? De beschrijving van de vakkennis en vaardigheden in de huidige kwalificatiedossiers is op dit moment al bijzonder ruim te noemen. Neem nou het kwalificatiedossier voor een Milieufunctionaris. Een aanduiding van de vakkennis en vaardigheden gaat niet verder dan '..., Kennis van vaktermen, Kennis van werkplannen, Kennis van wet- en regelgeving, Leidinggeven, ...' (zie de uitwerkingen in deel C). Nog een aardig vraagstuk, lijkt me.

Free benoemt drie te nemen maatregelen: terugdringen van het aantal kwalificaties, aanpassen van de WEB om de huidige kwalificatiestructuur en de vier niveaus aan te kunnen pakken (hij denkt aan Funderend Beroepsonderwijs - niv 1, Middelbaar Vakonderwijs - niv 2 en 3 en Middelbaar Beroepsonderwijs - nov 4) en het terugdringen van de invloed van de KBB's.
Wat Free nadrukkelijk niet wil, is stoppen met CGO. Voor het de vormgeving van het onderwijs doet hij dan ook een aantal aanbevelingen waaronder gebruik van het Leids Didactisch Model van Monique Boekaerts en de denkbeelden van de Bono. Daarnaast een adequate mix van werkvormen waaronder het sociaal-constructivisme naast andere, directere vormen van instructie.

Wat kritische noten maar een goede inbreng in de discussie rondom CGO. Voor wie zich een duidelijk beeld wil vormen van het Manifest raad ik aan het document te bestellen en het zelf te lezen.

zaterdag 13 maart 2010

CGO: Aan de verkeerde kant begonnen?

Het begon deze week met een artikel in de Volkskrant waarin enkele 'directeuren van MBO-instellingen' hun twijfels uitten over het CGO. (Helaas: de artikelen van de Volkskrant staan in het betaalde archief, een link werkt dus niet voor iedereen maar wie abonnee is kan het hier vinden. Een afgeleid berichtje staat op Bakkerswereld.nl).
Ik vraag me af of deze directeuren zichzelf en het MBO hiermee een groot plezier hebben gedaan.

Uitspraken
Kees Tetteroo, scheidend collegevoorzitter van ROC Eindhoven verwoordt het aldus:

'Natuurlijk is het fijn als de loodgieter niet met zijn vieze schoenen door het huis banjert. Maar wat heb je aan iemand die netjes bij de deur zijn schoenen uitdoet, als hij de verwarming niet kan repareren? Dát is toch de volgorde: eerst vakkennis, dan de houdingsaspecten die erbij horen. Bij competentiegericht leren zijn we aan de verkeerde kant begonnen.’

Zie je het voor je? Een praktijkruimte waarin waarin aankomend loodgieters de kunst van het schoenen uitdoen krijgen aangeleerd. En als een student een vraag stelt over een verwarmingsketel, halen docenten hun schouders op, want dat is in het CGO niet meer belangrijk. Er zullen ontegenzeggelijk loodgietersopleidingen zijn, waar het een en ander af te dingen is op de kwaliteit, maar er zal er geen één zijn waar omgangsvormen prominent meer aandacht krijgen dan de kennis van en de vaardigheden rondom het repareren van verwarmingsketels. Met zo'n anekdote wordt echter wel weer een bepaald beeld geschetst van competentiegericht onderwijs.

Coen Free levert op dezelfde manier kritiek op het beoordelen van competenties op de verschillende niveaus in het MBO:

"Neem de competentie kan zich gedragen in de openbare ruimte. Mag je dan op niveau 1 nog een ruit ingooien als je het ergens niet mee eens bent, en moet je bij niveau 4 aanbellen en je excuses aanbieden?"

Tiny Pheninckx twijfelt over het onderwijsaanbod:

'Nu staat er een opleiding tot leisure assistant of zoiets in de folder, en tast iedereen in het duister over welk niveau dat is. Als je zo het onderwijs inricht, roep je de ellende over jezelf af.'

Waar richt de kritiek zich vooral op?
De kritiek richt zich onder meer op een aantal punten:

  • De competentiegerichte kwalificatiestructuur en dan met name de uitgebreide, gedetailleerde kwalificatiedossiers, die immers allemaal in onderwijs moeten worden vertaald en verantwoord aan de inspectie.
    Het is wel boeiend te lezen, dat onderwijsinspecteur Bert de Vries ook vindt, dat het niet goed gaat met de nieuwe kwalificatiestructuur maar juist vanwege de ingeslopen vrijblijvendheid in de huidige kwalificatiedossiers: zie Nieuwspunt van januari, p4
  • Daarnaast is er het enorme aantal opleidingen. Het was de bedoeling dat er maximaal 130 kwalificaties zouden komen. Het zijn er twee keer zoveel, met alle uitstroomprofielen zijn het er een kleine 700.
    De vraag is, of dat aan de kwalificatiestructuur ligt. Die stelt alleen eisen aan de manier waarop een opleiding wordt beschreven. Elke opleiding wordt toch ergens aangevraagd en ontwikkeld?
    Daarnaast bepaalt een roc zelf, welke opleidingen worden aangeboden.
  • Competenties blijken in de praktijk moeilijk te toetsen te zijn.
    Daarom zie je in de praktijk steeds meer, dat niet de competenties worden getoetst maar de werkprocessen.

Laat ik even duidelijk stellen: Ik ben het voor het een groot deel eens met de geleverde kritiek op het CGO, op de manier waarop het is vertaald in de huidige kwalificatiedossiers en hoe het in de praktijk wordt uitgewerkt en ingevoerd. Er is genoeg te verbeteren op het gebrek aan noodzakelijke randvoorwaarden als een adequate sturing, professionalisering, tijd, middelen en ook is de informatievoorziening nog lang niet overal op orde. De implementeerbaarheid van CGO in termen van verandercapaciteit en veranderbereidheid is zwaar onderschat. Daar bovenop komt nog de rigiditeit, waarmee de overheid cq inspectie controleert op aan- en afwezigheid en de 850-uren norm en dergelijke. Kortom: er is nog veel te verbeteren.
Desondanks gaat het op heel veel plaatsen wel goed, levert CGO goede studenten en tevreden werkgevers op. En dat wordt in het artikel dan ook niet ontkend.

Toch vinden de roc-directeuren niet dat het hele CGO weer op de schop moet. Van stelselwijzigingen hebben scholen hun buik vol, maar er zit ook heus veel goeds in het betrekken van bijvoorbeeld omgangsvormen en zorgvuldigheid in een beroepsopleiding. ‘We leveren rijpere mensen af’, zegt Fred van Vliet, collegevoorzitter van het Grafisch Lyceum in Rotterdam, ‘maar die moeten zeker ook genoeg vakkennis hebben.’

Beeldvorming
Mijn kritiek op de kritiek heeft vooral betrekking tegen de beeldvorming, die het artikel oproept. Laat ik proberen dat duidelijk te maken aan de hand van een stelling:

Een van de grootste problemen bij de implementatie van CGO was (is) een verkeerde beeldvorming.

Informatie, die mensen krijgen, roept bepaalde beelden op. Besluiten, die worden genomen, acties die worden ingezet, weerstanden die worden opgeroepen, zijn gebaseerd op die beelden. Veel mensen binnen en buiten het onderwijs zijn in het verleden doorgeschoten in hun beelden van competentiegericht onderwijs en hebben het onderwijs op basis daarvan proberen in te richten.

  • Vraaggericht onderwijs? Dan moet je dus als docent achter je bureau blijven zitten totdat een student een vraag stelt.
  • Je leert het best van een praktijksituatie? Dan schaf je theorievakken af en breng je alle theorie onder in praktijkvakken.
  • Van docent tot coach? Dan mag je dus geen les meer geven, niets meer uitleggen, alleen nog maar begeleiden.
  • Flexibel onderwijs? Dan wordt het onderwijs dus hetzelfde als als een winkelwagentje vullen in de supermarkt.
  • Een leerling weet zelf het beste wanneer hij toe is aan een bepaald onderwerp? Dan bedenk je Iederwijs.

Als het artikel leest, worden daar nog wat voorbeelden aan toegevoegd.

  • Vanuit CGO aandacht besteden aan houdingsaspecten? Dan krijgen loodgieters een diploma als ze hun schoenen uitdoen.
  • Competentiegericht onderwijs op verschillende niveaus. Dan mag een niveau 1 een ruit ingooien en moet een niveau 4 zijn excuses aanbieden.

Het beeld, dat veel mensen hebben van CGO is diepzwartgallig en wordt niet er niet beter en zeker niet realistischer op door dit soort uitspraken. Het glas is halfvol. Er is veel te verbeteren maar er gaan ook dingen goed. Wat dat betreft is het goed dat er kritische geluiden worden afgegeven, maar op deze manier begint die kritiek wat mij betreft aan de verkeerde kant...