In de vele discussies en gesprekken die ik inmiddels gevoerd heb met mensen over onderwijs en dan met name flexibel(er) onderwijs, dan blijkt dat de beelden die veel mensen hebben, gebaseerd zijn op bepaalde aannames. Een aantal van die aannames blijken in de praktijk helemaal niet te (hoeven) kloppen maar leiden wel tot weerstanden of ontwerpfouten.
Een bekend voorbeeld van zo'n aanname is, dat flexibiliteit betekent dat studenten meer te kiezen hebben. En dat leidt vervolgens tot allerlei beelden van Iederwijs-achtige toestanden waarbij een student altijd mag kiezen waar hij zin in heeft, van studenten, die helemaal niet kunnen kiezen of van ongelooflijk complexe roosters vanwege al die individuele leertrajecten.
Als je op een andere manier naar flexibiliteit kijkt, blijkt dat het helemaal niet vanzelfsprekend is dat er sprake is van heel veel keuzemogelijkheden voor een student.
Neem nu het uitgangspunt dat de leerloopbaan van de individuele student centraal staat (en in welke onderwijsvisie staat dat tegenwoordig nou niet?). Elke student is anders, heeft andere voorkeuren en andere leervragen. En in plaats van al die studenten bij elkaar in een klas te stoppen en een standaardprogramma aan te bieden probeert de onderwijsinstelling zoveel mogelijk aan te sluiten bij die individuele student, krijgt die student wat hij nodig heeft om zijn opleiding met goed gevolg te doorlopen. Dat kan betekenen, dat de ene student bepaalde vakken (leereenheden) in een bepaalde volgorde moet doorlopen, terwijl een andere student dat in een andere volgorde of volgens een andere methodiek doet. Vaiëteit dus. Om die variëteit te kunnen hanteren (ofwel: om die verschillende leerroutes te kunnen organiseren), zal een onderwijsorganisatie flexibel moeten zijn. Maar in dit voorbeeld is helemaal geen sprake van een keuze voor die studenten!
En dan die voortdurende misverstanden over 'standaardiseren om te flexibiliseren'. In het onderwijs is ‘standaardisatie’ of het werken met ‘standaarden’ over het algemeen een moeizaam traject dat tot veel discussies leidt. Om te beginnen komt dat door het negatieve beeld dat het oproept bij veel mensen. Standaardiseren wordt juist geassocieerd met uniformiteit, met hetzelfde voor iedereen. Dat zou niet passen in het onderwijs omdat opleidingen nou eenmaal verschillend zijn en dus verschillende eisen stellen, mensen verschillend zijn en dus een andere benadering nodig hebben. En op zich klopt dat helemaal! Dat betekent echter niet, dat standaardisatie niet nodig is. Het betekent dat het beeld dat mensen hebben van standaardisatie moet worden bijgesteld.
Een voorbeeld, dat steeds weer opnieuw wordt gebruikt om het belang van standaardisatie te demonstreren is dat van het stopcontact (omdat stopcontacten zijn gestandaardiseerd zijn wij flexibel om verschillende apparaten op willekeurig welke plek te gebruiken). Daar valt wel wat op af te dingen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan adapters die het standaardvoltage omzetten in een aan het desbetreffende apparaat aangepast voltage. Standaarden kunnen dus worden omzeild. Dat is echter niet kosteloos. Denk maar aan al die losse adapters die door het huis zwerven en uiteindelijk allemaal in één la terecht komen. Vertaal dat beeld eens naar een organisatie waar ruimte geboden wordt om van een vastgestelde standaard af te wijken (waar adapters worden toestaan) en wat er allemaal aan extra werkzaamheden wordt gevraagd van de ondersteunende diensten. Elke aanpassing moet immers op verschillende plaatsen worden verwerkt met het risico dat dat niet consequent gebeurt. Bovendien vergt elke aparte oplossing weer extra beheerinspanningen.
Standaarden hebben lang niet altijd met flexibiliteit te maken. Ze kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de herkenbaarheid van de organisatie (huisstijl), kwaliteit (voldoen aan vastgestelde normen) of zelfs cultuur (‘dit zijn onze manieren’). De belangrijkste afspraken waarmee flexibiliteit kan worden bevorderd, hebben betrekking op tijd (begin- en eindtijden in een rooster, startmomenten van onderwijsperioden, doorlooptijd van modules, dat soort dingen) of de informatievoorziening. Die standaarden zijn belangrijk op plaatsen waar twee verschillende elementen in een systeem raakvlakken hebben met elkaar. Als een student moet kunnen overstappen van de ene naar de andere opleiding of gebruik moet kunnen maken van onderdelen van een andere opleiding is er sprake van koppelvlakken. Die koppelvlakken moeten op elkaar passen (tijd). En op die koppelvlakken wordt informatie uitgewisseld. Er gaan immers studentgegevens mee van de ene naar de andere opleiding. Het is dan logisch dat de volgende aspecten zijn gestandaardiseerd:
- gegevens (bijvoorbeeld de actuele stand van zaken, behaalde resultaten)
- gegevensstructuren (de context waarin die gegevens moeten worden geïnterpreteerd, bijvoorbeeld het kwalificatiedossier)
- processen waarmee die gegevens worden overgedragen, verwerkt en geïnterpreteerd
- informatiesystemen, waarin die gegevens zijn opgeslagen
Stel je voor, dat een student zich na verloop van tijd realiseert dat de gekozen opleiding toch niet de juiste is. Hij besluit over te stappen naar een andere opleiding. Het uitgangspunt is, dat behaalde resultaten zoveel mogelijk moeten meetellen.
De ene opleiding registreert de resultaten in de vorm van rapportcijfers, de andere in de vorm van studiepunten. Bij de overstap zal eerst een interpretatie en vervolgens een conversie van de resultaten moeten plaatsvinden.
De ene opleiding werkt nog in de oude kwalificatiestructuur met eindtermen, de andere opleiding is al competentiegericht. De behaalde resultaten moeten dan geïnterpreteerd worden in een heel andere context.
Bij de ene opleiding wordt de overplaatsing normaal gesproken geregeld door de administratie, bij de andere is het de loopbaanbegeleider, die de administratieve afhandeling doet. Dat kan er toe leiden dat de informatie op de verkeerde plek terecht komt.
De opleidingen in dit voorbeeld hebben natuurlijk elk hun administratieve systemen. Dat vereist nogal wat werk om de gegevens van het ene systeem in het andere te krijgen, waarbij de kans op fouten erg groot is.
En hoewel de deelnemer aan het einde van een periode overstapt, gaat er nog een tijd overheen voordat hij kan beginnen omdat de nieuwe opleiding een andere jaarindeling hanteert. Hij zal dus nog een poos moeten wachten voor hij in het programma kan instappen.
Bekijk dit voorbeeld nou nog eens maar dan op basis van het werken met standaarden. Het verschil zal duidelijk zijn...
Mee eens. Ter aanvulling: een standaard kan ook een minimumnorm zijn. Bijvoorbeeld voor kwaliteit. je gaat minimaal een bepaalde kwaliteit als organisatie. Een organisatie-onderdeel kan daarboven presteren.
BeantwoordenVerwijderen