In verschillende berichten (toen en toen) heb ik het al gehad over een onderwijsorganisatiemodel om flexibel onderwijs op een betrekkelijk eenvoudige manier te organiseren. Bij de verschillende gelegenheden dat ik er met mensen over sprak, werd gevraagd of er ook al eens aan gerekend was. Het antwoord daarop was steevast: nee, zover zijn we nog niet. Inmiddels kan ik zeggen: Ja, we hebben het ook doorgerekend.
Naar aanleiding van die vraag heb ik een tijdje geleden contact gezocht met Maaike van Kessel van (toen nog net) Artefaction, inmiddels Kesseloosterhof. Maaike was een van de architecten van de Onderwijscalculator, een inmiddels meer dan bekend instrument dat in het MBO gebruikt kan worden om de kosten van onderwijs door te rekenen.
En dus hebben Maaike en ik afgelopen week een dag met elkaar gewerkt om het onderwijsorganisatiemodel in de Onderwijscalculator in te voeren en de consequenties door te rekenen. Verrassende uitkomsten? Nee, eigenlijk niet als je kijkt naar het financieel aspect. Ja, toch wel als je ziet op welke manier het werken met zo'n instrument je dwingt om op een bepaalde manier over zo'n model na te denken en met name de randvoorwaarden in kaart te brengen.
We hebben de zaak simpel gehouden. Geen uitgewerkte roosters, alleen rekening gehouden met contacttijd (en dus geen extra taken ingecalculeerd), voornamelijk inzet van docenten en op sommige plaatsen een instructeur (praktijk), een docent-studentratio van 1 op 24, 960 contacturen per jaar voor docenten. We wilden dan ook niet de totale kosten boven water krijgen alleen een vergelijking tussen een basismodel en het flexibele model.
Het onderwijsorganistiemodel
Het model zelf is gebaseerd op een aantal uitgangspunten, waaronder:
1. Studenten voldoen voor 80% voldoen een basisprofiel en hebben voor 20% behoefte aan een persoonlijke invulling op basis van hun leerkenmerken en specifieke leer- en opleidingsvragen. We streven dus geen volledig flexibel programma na maar slechts 20% (5% of 25%, al naar gelang er behoefte is).
2. Overlappende delen van curricula worden zo veel mogelijk gemeenschappelijk uitgevoerd.
Voor het model hebben we de volgende organisatorsiche aspecten aangehouden:
Zowel de studentspecifieke als overlappende delen van de curricula worden in een overkoepelende ‘flexcatalogus’ ondergebracht in de vorm van leereenheden. Studenten kunnen zich inschrijven op leereenheden uit de flexcatalogus voor zover die nodig of wenselijk zijn voor hun leertraject. Op vaste momenten in een lesweek worden locatiebrede uren ingeroosterd waar de leereenheden uit de flexcatalogus worden aangeboden.
Vertaling naar de Onderwijscalulator.
Voor de onderwijscalcultator hebben we een sector gecreëerd met 3 BOL-opleidingen. Twee van de opleidingen zijn 4-jarige niveau 4 opleiding, de derde opleiding is een 3-jarige niveau 3 opleiding.
Kenmerken | Studenten Jaar 1 | Studenten Jaar 2 | Studenten Jaar 3 | Studenten Jaar 4 | |
Opleiding 1 | 4 jaar, niveau 4 | 32 | 28 BPV: 1 dag/wk | 26 BPV: 2e sem. | 26 |
Opleiding 2 | 4 jaar, niveau 4 | 44 | 40 BPV: 1 dag/wk | 37 BPV: 2e sem. | 37 |
Opleiding 3 | 3 jaar, niveau 3 | 48 | 43 BPV: 2e sem. | 40 | Xxx |
We hebben in de opleidingen voor elk jaar een rooster opgezet met theorie, praktijk, projecten, loopbaanbegeleiding en eventueel BPV en BPV-begeleiding.
Voor deze opleidingen in deze vorm kwam de onderwijscalculator op 10,44 fte.
Vervolgens hebben we een flexibele variant gerealiseerd. Uitgaande van 20% flexruimte voor het wegwerken van deficiënties, vrije ruimte, versnellen of andere zaken zijn we uitgegaan van 4 uur per week aan theorieuren en 2 uur per week aan projecturen.
Op zich maakt de inhoud en werkvorm niet zoveel uit, het hoeven dus niet echt theorieuren of projectactiviteiten te zijn. Wat wel van belang is, is de docent - studentratio. Voor theorieuren zijn we uitgegaan van 1-24, voor projecten van 1 op 16.
We hebben een kopie gemaakt van de eerste sector. Vervolgens hebben we bij alle opleidingen in alle jaren 4 uren theorie en 2 projecturen van het rooster afgehaald. Naast de bestaande opleidingen hebben we een vierde opleiding gecreëerd met 287 studenten (alle studenten minus de stagiairs) met een 6 uren rooster: het flexrooster.
Voor deze vorm had de onderwijscalculator 9,91 fte nodig. Een besparing dus van 0,5 fte, een kleine 5%.
In een derde variant hebben we nog een deel van het flexrooster zodanig ingericht dat studenten dat deel zelfstandig doorwerken. Grote groepen in een OLC met een beperkte begeleiding. Dan gaat er nog een klein beetje af: 9,83 fte.
Natuurlijk moeten we ons niet rijk rekenen. Zo hebben we geen rekening gehouden met de zogenaamde 'coördinatiekosten'. De leervragen voor het flexrooster zullen geïnventariseerd moeten worden, er zal een rooster moeten worden opgesteld, er zal over gecommuniceerd moeten worden. Dit alles staat nog los van de benodigde onderwijsontwikkeling: het inrichten van de flexcatalogus met leereenheden. Het zou echter puur natte-vingerwerk zijn om daar uitspraken over te doen. De praktijk zal dat moeten uitwijzen.
We hebben nog zitten rekenen aan de flexcatalogus: hoeveel leereenheden moet je minimaal hebben om alle groepen aan het werk te kunnen zetten? Dus om van start te kunnen gaan met deze manier van werken. Voor 287 studenten kom je op 12 groepen van 24 of 18 groepen van 16 studenten. Uitgaande van een verdeling van 2/3 - 1/3 kom je op 14 groepen per (blok-) uur per periode. Wanneer je 3 blokuren per week en 4 perioden per jaar kom je op 168 blokuren per jaar voor deze club.
Veel leereenheden zullen vaker dan één keer gegeven worden, veel eenheden zullen voor slechts een beperkt publiek geschikt zijn. Er zullen dus wat aannames moeten worden gemaakt om de samenstelling van zo'n flexcatalogus bij de start van een pilot te kunnen vaststellen.
En dat is natuurlijk één van de dingen die moeten gebeuren om van het idee van een eenvoudig onderwijsorganisatiemodel te komen tot de realisatie er van.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reacties zijn welkom