zondag 25 maart 2007

Managementconferentie (dl1)

Wat later dan de bedoeling was (inmiddels is de Managementconferentie alweer een paar dagen afgelopen) maar toch een paar impressies. Logisch om ook even te verwijzen naar Wilfred Rubens, wat ergens al gebeurt hoef ik niet over te doen!

Allereerst moet gezegd worden dat de organisatie meer dan perfect was. Niet alleen een goed inhoudelijk programma, een goede service maar ook aandacht voor cultuur en ontspanning. En volop gelegenheid om ervaringen uit te wisselen, te netwerken en afspraken te maken. Kortom: twee dagen onder de pannen geweest, twee weken nodig om te reflecteren, alle ideeën uit te werken en ervaringen door te spelen dan wel uit te wisselen. Enkele impressies van de bijgewoonde sessies.

  1. Het Servicecentrum (Gilde Opleidingen, Mick Waulthers)
    De titel ‘Onderwijs bepaalt de organisatiestructuur’ had me in wel op het verkeerde been gezet. Vanuit mijn wellicht beperkte denkkader van onderwijslogistiek had ik me er iets anders bij voorgesteld. Uiteindelijk toch een prima verhaal gehoord over de manier waarop bij Gilde Opleidingen een Servicecentrum is opgezet. Binnen Gilde is er voor gekozen om ondermeer het hele eerste deel van het primaire proces hebben ondergebracht in het Servicecentrum. Voorlichting, marketing, intake, plaatsing: dat wordt allemaal vanuit het servicecentrum georganiseerd. Daarnaast zijn ook andere zaken als alumni, internationalisering en projecten bij het Servicebureau ondergebracht. Een sterk punt in dit verhaal is dat het servicecentrum als een onderwijsunit is gepositioneerd. Het gaat immers om een deel van het primaire proces! De directeur wordt dan ook beschouwd als een onderwijsdirecteur en neemt vanuit die positie ook deel aan het onderwijsoverleg. Ook de opvang van deelnemers die uitvallen uit het reguliere onderwijs worden in het Servicecentrum opgevangen en bgeleid naar een nieuw traject. Het geheel past op een bepaalde manier ook in het project Flexibel Leren. Wellicht in dat kader meenemen als één van de praktijkcases.
  2. Rendement op het Dashboard (Koning Willem I, Christ Diepstraten en Honoré Didden)
    Het verhaal had betrekking op de manier waarop het KW1C tot de keuze van een management informatiesysteem zijn gekomen. Met een aantal leveranciers zijn trajecten opgezet waarbij zij in een proof of concept moesten laten zien dat het systeem werkte binnen de infrastructuur maar met name dat het systeem in staat was het rendement van het onderwijs in beeld te brengen. Het meest interessante van het verhaal is de manier waarop door Koning Willem I het begrip rendement wordt gedefinieerd. Dat gebeurt op basis van een aantal uitgangspunten: voor de externe verantwoording wordt elke deelnemer als een deelnemer van het KW1C beschouwd, er wordt verantwoording afgelegd over bekostigde deelnemers op het moment dat ze het college verlaten (= rendement KW1C). Ten aanzien van de interne sturing wordt op dezelfde manier gekeken naar het rendement van een afdeling (= afdelingsresultaat). Daarnaast wordt ook gekeken naar het ‘resultaat van opleiden’ (opleidingsresultaat). Bij alledrie de getallen wordt gekeken naar het aantal diploma’s gedeeld door het aantal deelnemers dat de opleiding dan wel het KW1C verlaten. Op deze manier kan het interne rendement in verband met overstappers een ander getal geven dan het uiteindelijke KW1C rendement. In het verhaal werd aangegeven dat het rendement iets anders is gedefinieerd dan door de MBO-raad momenteel wordt gedaan. Dat heeft te maken met het feit dat het KW1C al bezig was met deze definitie voordat de MBO-raad met een definitie kwam. In elk geval heeft de inspectie aangegeven akkoord te gaan met de methodiek. Helaas geen digitale presentatie bij de hand: de voorbeelden lieten zien dat vernuft niet moeilijk hoeft te zijn!
  3. De Netwerkschool (De Argumentenfabriek, Frank Kalshoven)
    (Om op de website van de netwerkschool binnen te komen moet je 2x inloggen met 'netwerkschool')
    Frank Kalshoven gaf tijdens de managementconferentie een presentatie van de Netwerkschool waarbij hij startte met een economische analyse van de huidige situatie in Nederland die op zijn zachtst gezegd een uitdaging vormen voor de publieke sector. Zo noemde hij onder meer de toenemende heterogeniteit van de samenleving. Was de samenleving van een aantal decennia geleden nog helder en transparant, op dit moment neemt de heterogeniteit alleen maar toe. Zo waren er toen maar een paar verschillende typen huishoudens. Moest er iets gebeuren aan het verbeteren van de koopkracht, dan waren de consequenties makkelijk te overzien. Nu er inmiddels meer dan 70 verschillende typeringen van huishoudens en even zoveel koopkrachtplaatjes bestaan is het een heel stuk complexer om te voorspellen van de effecten zullen zijn van bepaalde maatregelen of op welke manier bepaalde herstelmaatregelen kunnen worden uitgevoerd. Dat betekent ook dat het steeds duurder wordt om een bepaald bedrag te verdelen onder een bepaalde categorie huishoudens. Andere groeiende problemen zijn de vergrijzing en de toenemende complexiteit van de samenleving en de daarmee samenhangende problemen om het beleid uitgevoerd te krijgen. Hierbij gaat het vooral om trends die gepaard gaan met toenemende kosten. Er zijn ook trends die er toe leiden dat de opbrengsten voor de publieke sector kunnen gaan dalen. Eén van die trends wordt gevormd door het afnemende ‘scholingsdividend’. Een stijging van het aantal mensen dat naar het hoger onderwijs gaat zal ook gepaard gaan met een stijging in arbeidsproductiviteit. Hier speelt echter de wet van de afnemende meeropbrengst: twee keer zo veel hoog opgeleide mensen betekent niet dat de arbeidsproductiviteit twee keer zo snel stijgt. Uiteindelijk zal dat leiden tot een afvlakking van de economische groei en daarmee lagere opbrengsten voor de publieke sector in de vorm van belastingen. Ook noemde Kalshoven het schadelijke effect van de belastingen. Naarmate er meer belastingen worden geheven blijft er voor bedrijven minder over om te investeren, sterker nog, zullen ze eerder andere landen kiezen als locatie. Dat is slecht voor de economie. Het goede voorbeeld is Ierland dat juist door lage belastingtarieven heel aantrekkelijk is voor bedrijven met een grote economische groei als gevolg.

    Kalshoven noemde ook een aantal onderwijstrends. De Einsteingeneratie, technologische ontwikkelingen, vergrijzing, de kritische geluiden, de nieuwe sturingsfilosofie van de overheid, leven lang leren, stijgende kosten zonder gerelateerde toename van productiviteit, enzovoorts.

    Dat alles heeft geleid tot het idee van de Netwerkschool. Mooi uitgewerkt, helder neergezet. Maar nog mooier dat de visie en uitgangspunten voor een belangrijk deel overeenkomen met de (tussen-)resultaten van het project Flexibel Leren. Daar moeten we gebruik van maken!
  4. Managementgame @llure (Twijnstra & Gudde, Rob Rapmund)
    Ook hier weer een prima verhaal met aanknopingspunten voor de onderwijslogistiek. Een aantal uitgangspunten leidden tot een discussie in de zaal. Het ging daarbij om het van elkaar loskoppelen van een aantal processen: werving los van het onderwijs (in feite front-office – back-office) en dat weer los van examinering: dat is nog niet zo dramatisch. Maar ook de inzet van personeel is losgekoppeld: het hele personeel in een grote vergaarbak en oproepen op het moment dat ze nodig zijn. Vanuit flexibiliteit en bedrijfsvoering wellicht prima. Maar ik heb zo’n donkerbruin vermoeden dat het ledenbestand van Beter Onderwijs Nederland in zo’n situatie zou exploderen! Natuurlijk worden in het kader van de flexibele organisatie discussies gevoerd over het instellingsbreed inzetten van personeel tegenover het inrichten van zelfverantwoordelijke of zelfs zelfsturende teams, verantwoordelijk voor één of enkele opleidingen. Hier zullen we weer een balans in moeten zien te vinden!
    @llure is inmiddels door een 45-tal teams gespeeld en heeft hen veel inzicht gebracht. Er werd al geopperd om het voor een bezemklas toch nog eens te doen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reacties zijn welkom