In de afgelopen weken, maanden is het rapport van de Commissie Dijsselbloem talloze malen beschreven en beschouwd. Ook ik heb daar meerdere malen aan mee gedaan. Nu vind ik het eigenlijk welletjes om het rapport zelf steeds opnieuw als onderwerp te nemen van nieuwe berichten. Daar ga ik dus mee stoppen.
Nou ja, na dit bericht dan. Want de beoordeling van het rapport door onderwijskundige Rob Martens van de OU wil ik toch nog even aanhalen. In het juninummer van Onderwijsinnovatie beoordeelt Martens het rapport op een aantal punten en komt drie keer tot een onvoldoende als beoordeling.
De eerste onvoldoende wordt uitgereikt voor het taalgebruik en dan met name de spelling. Het grote aantal fouten doet Martens al vermoeden dat het 'oude leren' - wat toch op de commissieleden van toepassing is - niet zo veel beter scoort dan het 'nieuwe leren'.
De tweede beoordeling beschrijft de manier van redeneren in het rapport. Het komt er volgens Martens op neer, dat er een vaste redeneertrant wordt gevolgd die er wel toe moet leiden dat de conclusie is, dat het slecht gesteld is met het onderwijs. Maar dat was ook de reden van het onderzoek. Daarmee is het een onderzoek, dat gericht is op het bevestigen van een vooroordeel. Allerlei onderzoeksrapporten, die het tegendeel beweren (De CITO-scores van 2008 waren het hoogste van de afgelopen 7 jaar, de OESO geeft aan dat Nederland positief scoort ten opzichte van referentielanden als het gaat om leeropbrengsten, Nederland staat in elf internationale peilingen elf keer in de top-tien) worden terzijde geschoven als onbetrouwbaar. Dat het Nieuwe Leren (lees: sociaal-constructivisme) geen Nederlandse uitvinding is maar in heel West Europa opgang doet, omdat steeds meer onderwijs-, motivatie- en hersenonderzoekers aangeven dat het beter is dan schools leren, wordt niet meegenomen. Een aantal prominente critici die een minderheidsstandpunt vertegenwoordigen, komt echter uitgebreid aan het woord. Kortom, selectief winkelen dus. Weer een onvoldoende van Martens.
Een derde punt van kritiek betreft de onderverdeling van het 'wat' en 'hoe'. Het 'wat' is voorbehouden aan de overheid, het 'hoe' is van de scholen. Martens geeft aan, dat dat enerzijds wel een beetje vreemd is, dat een overheid bij een uitgavenpost van 35 miljard zich niet met het hoe mag bemoeien. Maar als het standpunt alleen het wat is, moet je geen pleidooi houden voor veel toetsen: veel toetsen is aantoonbaar niet effectief. Veel vernieuwers pleiten dan ook voor een vermindering van sturende toetsing. Veel toetsen heeft in elk geval betrekking op het 'hoe'! Nog een onvoldoende.
Nog een stukje verderop laat Martens zien, dat de commissie zich nog een keer in de staart bijt als wordt gepleit voor 'een gedeelde kennisbasis als bijdrage aan gedeelde waarden'. Moest de politiek niet ophouden met allerlei maatschappelijke problemen over de schutting van het onderwijs te gooien?
Martens geeft aan dat er een aantal verstandige dingen in het rapport staan. Meer aandacht voor de professionalisering van docenten, meer onderzoek, politieke conclusies zijn ook terecht. Maar Martens heeft ook het gevoel dat er meer meespeelt dan alleen de kwaliteit van het onderwijs en spreekt van een ondoordachte koppeling van onderwijsvernieuwing aan allerlei onvredegevoelens over politiek en bestuur.
Het werk van de enthousiaste onderwijsvernieuwers wordt onderhand zwaar gefrustreerd en op jaren achterstand gezet door hard schreeuwende maar slecht-geïnformeerde stemmingmakers. Jammer, dit rapport heeft het tij nog niet gekeerd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reacties zijn welkom