Via de weblog Blogisch van Joël de Bruin kwam een tijdje geleden ik bij de IVA-rapportage van het project Excellent Leren Excellent Organiseren terecht. Laat ik het maar meteen erkennen: ik heb absoluut geen spijt van mijn carrièreswitch van een jaar geleden maar dit project mis ik wel een beetje. Ik heb het oorspronkelijke projectplan nog geschreven maar vertrok kort na de toekenning van de subsidie.
De rapportage van het IVA geeft veel herkenning maar ook nieuwe inzichten. De voorgeschiedenis in de vorm van de Kenniskring Onderwijslogistiek en het project Flexibel Leren alsmede de ingebrachte onderwijsmodellen van de deelnemende roc's zijn voor mij bekende kost. Het project is opgezet in de vorm van een doorbraakproject: een 'weddenschapsmodel' waarbij de vier roc's in eerste instantie 'evidence' proberen te verkrijgen voor hun eigen model (divergentie) waarna bij elkaar gekeken wordt naar de beste elementen uit de verschillende modellen (convergentie).
Joël heeft al uitgebreid aandacht besteed aan het rapport. Niet om zijn bevindingen nog een keertje over te doen maar ik wil op het rapport reageren vanuit mijn eigen perspectief, vanuit de dingen waar ik zelf al een tijdje mee bezig ben.
Onder het thema 'Expertsystemen' is in het project onder andere goed gekeken naar vergelijkbare dienstverlenende organisaties als het UWV en ziekenhuizen. Daaruit komt een aantal benaderingen naar boven: Er wordt expliciet aandacht besteed aan het vergroten van de voorspelbaarheid door het opstellen van studentprofielen (logistiek = voorspelbaarheid). Op basis van de bekende kenmerken van een student kan dan snel een adequaat programma kan worden opgesteld. De 80-20 regel (bij 80% van de deelnemers is een standaardtraject prima, 20% vraagt om maatwerk) maakt dat er efficiënt met een beschikbaar aanbod kan worden gewerkt. De kracht zit hier in een goede analyse van beschikbare informatie. Er wordt een relatie gelegd tussen de studentkenmerken, voorgeschiedenis, studiekeus en het verdere studieverloop. Dat levert ervaringscijfers op waarmee de studentprofielen kunnen worden bijgewerkt en de voorspelbaarheid kan worden vergroot. In analogie van de diagnose-behandelcombinaties (DBC's) in ziekenhuizen wordt hier gesproken van ILC's: intake-loopbaancombinaties.
Het bovenstaande levert bij mij allerlei beelden op, waar wellicht nog wat aan geschaafd moet worden, maar toch:
- Hier heb je (in elk geval op termijn) een centrale intake voor nodig. Een leerloopbaan hoeft immers niet (altijd) vooraf in zijn geheel gedefinieerd te worden en hoeft zeker niet gebaseerd te zijn op (een variant van) een vooraf gedefinieerde opleiding. Denk daarbij ook aan de discussie rondom de instroom in domeinen.
- Op basis van de intakeresultaten worden studenten doorverwezen naar afdelingen of opleidingen. Dat moet voor een belangrijk deel uitval als gevolg van een verkeerde studiekeus voorkomen. Een decentrale intake en plaatsing is in de praktijk veel meer gericht op de vraag, of de deelnemer past bij de opleiding. Als blijkt dat die student beter een andere opleiding kan gaan doen, is voor de desbetreffende afdeling de kous af. Daardoor is het risico op uitval en vervolgens een zwervend bestaan langs andere afdelingen of opleidingen veel groter.
- Als er niet zozeer sprake is van voorgedefinieerde opleidingen, dan lijkt het logisch dat die worden samengesteld vanuit een centrale onderwijscatalogus. De 80-20 regel betekent dan, dat een bepaalde combinatie van leereenheden veel vaker dan andere combinaties zal worden gekozen (of geadviseerd). Dat die overeenkomen met een aantal van de huidige bekende opleidingen, zal duidelijk zijn. Zie daarvoor ook de discussie over de Long Tail, die Joël heeft opgestart.
In het project wordt gesproken van een 'Permanente Intake'. Op die manier worden loopbaanbegeleiding en intake veel meer in elkaar geschoven. Lijkt me als uitgangspunt een prima idee. Maar het roept bij mij weer beelden op, die enige nuancering behoeven.
- Als er al sprake is van een centrale intake en bovendien intake en loopbaanbegeleiding in elkaar geschoven (zouden moeten) worden, dan lijkt het logisch dat leerloopbaanbegeleiders veel meer een centrale rol krijgen (het rapport stelt dan ook: 'intakers en coaches moeten zicht hebben op het complete aanbod van de instelling en daarbuiten'). Er ontstaat een soort frontoffice - backoffice. Een persoonlijke coach aan de frontofficekant, uitvoerende teams aan de backoffice kant. Op basis van een permanente intake worden steeds op basis van de tot dan toe behaalde resultaten en vorderingen nieuwe elementen uit het totaal aanbod aan het leertraject toegevoegd.
Laat ik ik hier nou maar meteen wat voorzichtige vraagtekens bij zetten. Ik vraag me daadwerkelijk af, of in dat geval de logistiek, de organiseerbaarheid van maatwerk niet het primaat krijgt ten opzichte van de didactiek en de onderwijsinhoud. Hoe herkenbaar is de opleiding nog voor de student, hoe sterk kan die zich nog met de opleiding en het beroep identificeren als onderwijsinstellingen hier doorschieten en opleidingen decomponeren tot losse brokjes die aan elkaar geregen worden? Dat leidt bij mij dan weer tot de voorlopige conclusie dat dit beter op domeinniveau dan op instellingsniveau kan worden bekeken.
Het rapport gaat ook nog in op de 'Organisatie van de uitvoering'. Daarin komen vraagstukken aan bod ten aanzien van flexibilisering, co-makership, standaardisatie, het 'ontkoppelpunt' (knip tussen standaard en maatwerk) en resourceplanning. In feite wordt hier vanuit wat andere invalshoeken ook weer gekeken naar de grens tussen standaardisatie en maatwerk, tussen (centraal) regelen en (decentrale) zelforganisatie, tussen specialiseren en uitbesteden. Eerst zullen er echter uitspraken over het onderwijsorganisatieontwerp moeten worden gedaan voordat er hier gekozen kan worden voor de beste oplossingen. Mijn suggestie ten aanzien van deze elementen zou zijn dat op dit punt in het project de opties in kaart worden gebracht en consequenties duidelijk worden gemaakt, zodat in een later stadium gekozen kan worden voor die opties die het beste bij de gekozen oplossingen passen.
Een 'Integrale Aanpak' wordt eveneens als issue besproken. Het gevaar van het opknippen in aparte deelgebieden zal duidelijk zijn. Het punt is, dat een integrale aanpak de zaak ook 'simpeler' kan maken. Gebruik bijvoorbeeld de implementatie van een ondersteunende ICT-voorziening als kruiwagen voor de implementatie van CGO of flexibiliteit. Juist vanuit een dergelijk implementatietraject worden vragen gesteld die de onderwijskant dwingen een aantal zaken verder te expliciteren.
Als laatste element worden de 'Stelselcondities' nog eens aangehaald. Het is immers lastig om te flexibiliseren op basis van een inputvariabele als 850 klokuur contacttijd of een bekostigingssystematiek, waarbij instellingen worden gestraft voor studenten die wat sneller door hun opleidingen gaan.
Ik kijk uit naar de volgende fase van dit project!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reacties zijn welkom